- rij
- {{rij}}{{/term}}1 [opeenvolging in rechte lijn] rangée 〈v.〉; 〈achter elkaar〉 file 〈v.〉 ⇒ 〈van personen ook〉queue 〈v.〉2 [volgorde] suite 〈v.〉3 [reeks] série 〈v.〉♦voorbeelden:1 een rij bomen • une rangée d'arbreseen rij stoelen • un rang de chaiseseen rij wachtenden • une file d'attentein de voorste rijen • dans les premiers rangseen rij maken (om iets door te geven) • faire la chaînede rijen sluiten • serrer les rangs 〈ook figuurlijk〉de rij sluiten • fermer la marcheachter een rij wachtenden aansluiten • se mettre à la queue d'une file d'attentein de rij staan • faire la queuein de rij lopen • marcher en rangin de rij gaan staan • 〈achter elkaar〉 prendre la queue; 〈op één lijn〉 s'alignereen uur lang in de rij staan • faire la queue pendant une heureiets op een rij zetten • aligner qc.ze zitten op een rijtje • ils sont assis en rang d'oignons2 alles nog eens op een rijtje zetten • faire le pointop de rij af • à tour de rôle〈figuurlijk〉 hij heeft ze niet allemaal op een rijtje • il lui manque une case3 een hele rij kinderen hebben • avoir un bataillon d'enfants
Deens-Russisch woordenboek. 2015.